‘It’s raining cats and dogs!’ zouden de Engelsen gezegd hebben. In Nederland noemen we het ‘hondenweer’.
Het was bar gistermiddag rond half vier. Ik haalde mijn fiets van het slot en zag terwijl ik opstapte dat Bertus naar de auto liep. Hij had een uur eerder een eigen afspraak in het ziekenhuis en was daarom aan het begin van de middag wat later bij mij op de afdeling ‘chemo’. Ik had met hem mee kunnen rijden, maar het was fijn om tussen mijn werk en deze laatste, deze vierde chemo uit de reeks ‘duivelse rode vier’ nog even thuis aan te rommelen. Daarom fietste ik op dit tijdstip in de stromende regen op weg naar huis. En reed hij in de auto dezelfde weg.
Ik glimlachte terwijl de regen over mijn bril en mijn wangen rolde. Want hoe erg is het eigenlijk? Nee hoe fijn is het dat deze vierde er nu ook in zit? En in de regen naar huis fietsen is eigenlijk ook best fijn. Mijn glimlach werd steviger en groter. Door de dikke druppels van de bui zag ik mensen reageren op mijn vrolijke gezicht. Om blij van te worden!
‘Tuut! Tuut!’ naast mij op de weg claxonneerde Bertus. Hij zwaaide, en ik zwaaide enthousiast terug. Toen voelde ik haar en ik wist dat hij in de auto het zag. Het kleine meisje in mij was ‘aan’: een wedstrijdje wie het eerst thuis is! Hoera! Zij zette mijn benen nog steviger op de trappers. Ik moest om haar lachen en ik zwaaide nogmaals naar Bertus. Ik denk dat hij in de auto ook hardop moest lachen.
‘Shit! Rood!’
In de hoosbui stond ik met andere fietsers stil voor het stoplicht. Ik keek achterom of Bertus er al aan kwam. De regen werd zo dicht dat ik onze auto in het grijs niet meer zag. Terwijl het nu écht met bakken uit de lucht kwam vlogen de afgelopen weken aan mij voorbij. En ineens dacht ik ook aan wat komen gaat: de 26-wekelijkse chemo’s en alles nog daarna: de operatie, bestraling, hormoontherapie…
‘Niet aan denken!’ riep het meisje in mij. Zij wilde winnen. Ineens voelde ik hoe de lach op mijn gezicht plaats had gemaakt voor tranen. Warme tranen tussen de koude regendruppels. Niemand zag het, dus ik liet ze gaan. Het bijbehorende snikken ook. Buiten stroomde het en binnen in mij ook, daar vlak voor het stoplicht. Huilen in de stromende regen in het centrum van de stad.
‘Groen!’ gilde het meisje in mij en ik schoot met een enorme vaart voorbij de andere trage starters. Geen tijd om om te kijken naar onze auto. Ik slalomde wild op de weg naar huis, over de stoep, langs het fietspad en tussen de lange stilstaande files. Nog steeds in de hoop te winnen. Maar thuis staat Bertus al bij de voordeur en helpt me mijn fiets in de schuur te zetten. Ik groet de buurvrouw met haar paraplu op de stoep. We kletsen wat met ons drieën, het is gestopt met regenen. En ook met mijn tranen.
Binnen vraag ik ‘Hoe kan het dat jij won?’ ‘Ik heb een ander route genomen’ ‘Oh ja tuurlijk!’ zegt het kind in mij hardop en een beetje teleurgesteld. Maar ik ben tevreden en voel me opgelucht. Ik trek mijn doorweekte jas uit, op weg naar boven: voor droge kleren.