Vanmiddag heb ik gehuild. Heel hard gehuild. Dikke tranen en met veel geluid. Ik huilde in de armen van mijn lief.
Was er iets gebeurd? Iets bijzonders ? Had ik een naar bericht gekregen of vroegtijdig een foute uitslag? Nee, niets van dat alles. Sterker nog: ik had een fijne werkdag met prachtige gesprekken. Mocht vanmorgen zelfs een factuur versturen en kreeg een bloeduitslag waardoor ik -hoera!- zelfs één medicijn dagelijks mag laten staan.
Ik was thuis gekomen van mijn werk en had zelfs nog energie over om de vaatwasser uit te pakken. Toen kwam mijn lief thuis en hij vroeg hoe mijn dag was. ‘Het wil niet!’, bracht ik er aarzelend uit, ‘het gaat niet!’ Hij keek me verbaasd aan, want wát ik zei correspondeerde niet met wat hij zag. Ik lag niet zoals normaal aan het eind van de middag uitgeteld op de bank of in bed, nee ik was actief bezig in de keuken. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij. Ik zocht naar woorden die mijn gevoel konden uitdrukken: ‘Ik weet het niet, ik ben zo…’ ‘Moe!’, zei hij zonder te wachten tot ik mijn zin afmaakte. ‘Nee, ja, ik ben hondsmoe, maar dat wou ik niet zeggen’. En toen wilde ik gaan zeggen wát ik had willen zeggen maar mijn tranen ontnamen mij het spreken.
‘Hoe dan?’, dacht ik in mijzelf, ik kon het niet begrijpen. Het ís niet te begrijpen: ik heb een heerlijk thuis, lieve man, mensen die van me houden, werk, opdrachtgevers die me weten te vinden, coachees die me vertrouwen en waarderen, familie, kennissen, vrienden…. én ik ben er nog. Ik leef. En toch is wat ik wilde zeggen: ik ben zo verdrietig.
We namen de thee mee naar de tafel en ik voelde ‘holding space’, (holding space is zoiets als een ruimte die de ander je biedt waarin je voelt dat je er mag zijn en dat alles wat je voelt welkom is en geuit mag worden) waar ik dankbaar gebruik van maakte. Eerst zonder woorden met alleen tranen. Ik deed mijn best ze niet te verantwoorden of te verdedigen. Ik huilde en als vanzelf volgden woorden, zinnen, flarden die ons samen vertelden dat ik het moeilijk vind. Dat ik het moeilijk heb. Ze vertelden dat ik de waarschuwingen wel gehoord had: ‘Je wordt na de behandelingen nooit meer de oude, je komt nooit meer op het energieniveau van vóór de kanker!’
Ik weet het allemaal, ik heb het gehoord, maar de impact van 50% van je energie over hebben voelt steeds intenser. Ook ervaar ik steeds sterker dat ik daardoor maar 50% van mijn tijd over hebt om dingen te doen. Dat alles bij elkaar maakt me zo verdrietig. En boos. Eerlijk? Ik ben nijdig, want ik wil werken en ik wil mijn boek afmaken, leuke dingen doen, wandelen, fietsen enzovoort enzovoort. Ik kijk Bertus aan en zeg sip: ‘Ik geloof dat ik rouw om het verlies wat ik voel. Ik rouw niet omdat ik misschien dood ga, of omdat ik kanker had, maar om het verlies van ruimte en tijd in vitaal zijn. Het voelt alsof ik een stuk van mijn leven kwijt ben.’ Ik knik, ik voel dat dát het is, ik ben het kwijt en misschien wel voor altijd. In oktober dacht ik wellicht nog dat ik er in mijn vrolijkheid, positiviteit en euforie aan kon ontsnappen, maar ik besef me nu pijnlijk:
ik heb veel verloren en word niet meer de oude.