Daar stonden we in de lange gang van de school. Die gang had aan weerszijden veel deuren die toegang gaven tot lokalen. De conciërge neemt me mee door de gang naar het lokaal helemaal voor in het gebouw.
Door de ramen van dit eerste lokaal, zie ik een klas aan het werk. ‘Kijk’ zegt de conciërge,’dit is de manege’. Ik zie een zandbak, paarden en kinderen die spelen.
We lopen langzaam terug en hij wijst me een tweede lokaal. Ik kijk naar binnen en zie jongens en meisjes van een jaar of acht. Het is er rustig. We lopen verder terug naar het laatste lokaal, helemaal links achterin. Een totaal leeg lokaal. Geen tafels, geen stoelen en geen schoolbord. Tegenover dat lokaal is aan de andere kant van de gang een klas vol jongens. Ik heb ze nog niet gezien, maar we horen ze schreeuwen. ‘Een moeilijke groep’ zegt de conciërge, ‘het zijn tieners met veel weerstand, boosheid en verzet. Ze worden ook wel rotjochies genoemd.’
Ik wil terug de gang inlopen naar het tweede lokaal maar de conciërge houdt mij tegen. Hij vertelt: ‘Nee die hebben jou niet nodig. Luister, het lege lokaal is jouw ruimte daar komen zo de jongens die je nu hoort schreeuwen. De eerste groep aan het begin van de gang, in de manege, is de groep met het thema en verlangen wat gaat over ‘Vrijheid en het Verleden’, de tweede groep is vooral bezig met ‘Vrijheid en de Toekomst’. De groep die hiernaast zit is de groep van ‘Vrijheid in Nu’. Ik kijk de conciërge aan en zeg: ‘Wat mooi, wie heeft die thema’s en verlangens zo mooi bedacht?’ Hij grijnst en zegt: ‘Wat denk je zelf?’
‘Dat heeft ze echt mooi bedacht!’ denk ik bij mezelf. Zij is de collega waarvoor ik moet inspringen. Ze is gisteren plotseling gestorven. Behalve collega waren we ook vertrouwd met elkaar, ik was zeer op haar gesteld. Ik ben intens verdrietig en begrijp niet waarom ze zo plotseling gestorven is.
De conciërge is weg. Achter me staat Bertus. Ik vertel hem: ‘Ze is dood. En ik moet naar haar familie, ik wil exact weten wat er met haar is gebeurd. En ik wil dat ze weten hoe belangrijk ze voor me is en ik was voor haar!”
Ik word wakker en zeg hardop: ‘Ze is dood!’ en ik weet vrijwel gelijk wat mijn droom betekent:
De liminale ruimte is de ruimte tussen vroeger en de toekomst. Het lege lokaal waar ik van de congierge moet zijn, staat symbool voor de liminale ruimte. De collega die dood is, is een kant in mij, mijn vitale ik van voor de ontdekking van de kanker. En de kinderen, zijn mijn innerlijke kinderen. De jongens in de klas naast het lege lokaal zijn delen van mij die verschrikkelijk boos zijn en dit leven niet willen. De droom nodigt mij uit om het aan te gaan, te voelen hoe boos ik ben. Verbinding maken met de kanten in mij die mijn huidige bestaan cynisch een ‘bejaarden soos’ noemen, ze hebben gelijk: het is een suffe bejaardensoos!
Twee dagen geleden zat ik aan de thee met mijn lieve vriendin. Ik had haar bozig verteld dat ik er zo echt niks aan vind. Ik wil leven, me vitaal voelen, dingen doen, maar het enorme tekort aan energie en ziek zijn beperkt me zo. ‘Ik wil ook niet meer schrijven!’, zei ik boos, ‘Ik ben er echt klaar mee. Al die klagende verhalen, daar zitten mensen niet op te wachten. Ik heb er al drie in de klaagstand geschreven, ze weten het nu wel!’ Ik sla nog net niet met mijn hand op de tafel. Ze kijkt me aan en zegt resoluut: ‘Wil je dat WEL doen Esther! Het is heel belangrijk voor je lotgenoten. Wil je hierover alsjeblieft schrijven! Anders lijkt het voor al die mensen dat het klaar is, dat als de behandelingen achter de rug zijn, dat dán de ellende voorbij is. Je moet echt hierover schrijven!’
Lieve Monique, bij deze! En dank je wel!