Ga naar de inhoud

kwaad

    Ergens ben ik echt kwaad op jou!’ hij houdt me met twee handen vast. We staan op het strand van Terschelling, op misschien wel de mooiste herfstdag die je kunt bedenken: strak blauwe lucht, weinig wind en een stralende zon. Ik schrik. Hij? Kwaad op mij?

    In de weken voordat we naar Terschelling gingen uitte hij zich regelmatig stevig bezorgd, want het plan van ons om onze eigen fietsen mee te nemen, dat kon wel eens te hoog gegrepen zijn voor mij. Het kost natuurlijk ook veel energie: vroeg opstaan, de autoreis naar Harlingen, de fiets met zware tassen de boot opduwen, dan een 2 uur durende vaartocht en dan nog eens 10 km fietsen naar de ander kant van het eiland. Ik wist het ook niet: is het wel haalbaar of toch gekkenwerk? Ik stelde hem gerust met het idee dat we in elk dorp op het eiland, onderweg naar ons gehuurde appartementje, steeds een kroeg in konden duiken of een terras konden pakken. Uitrusten en dan weer verder. Bovendien, zo besloot ik, zet ik de batterij-ondersteuning van mijn fiets op ‘turbo’. Dus wat kon mij gebeuren? Hij ging overstag en aldus geschiedde. We gingen met onze fietsen en de weekendtas vastgebonden op de bagagedragers naar Terschelling.

    En gelukkig, het ging goed! Super goed zelfs, de fietstocht was goed te doen. Het weer hielp gisteren ook enorm mee. Stel je voor dat we in de stromende regen hadden moeten fietsen, hoe anders en hoe zwaar zou het dan geweest zijn?

    Na de reisdag van gisteren zijn we vroeg gaan slapen. En vanmorgen, na een rommelige, onwennige nacht in een vreemd bed, stond ik vrolijk op. Ik had zin in de dag. Zin in onze plannen: het strand, de bossen en de zee. Toen we na een kort fietstochtje door de duinen ook over de duinen waren geklommen besloot ik naar de branding te lopen. ‘Nee Esther! Zou je dat wel doen? Je moet de hele dag nog!’ waarschuwde hij streng en liefdevol. Ik voelde dat ik niet te stuiten was. ‘Ah joh! Komt allemaal goed!’ riep ik terwijl ik iets wegwuifde met mijn hand en van hem wegliep richting de zee.

    ‘Ik ben hier nu’, dacht ik er achteraan, ‘de zon schijnt en ondanks alles voel ik me goed’. Ik scharrelde wat tussen de schelpen, fotografeerde een bal en tuurde over het water. Wat is het hier mooi! En wat is die lucht zalig blauw! Toen ik me omdraaide zag ik dat hij me toch gevolgd was. Leuk. Blij zwaaide ik. Ik zag dat hij een foto van mij nam. Ik maakte gelijk een vrolijk sprongetje met de armen omhoog in de ‘hoera-ik-leef-stand’. Gauw maakte ik ook een foto van hem. Wat was hij nog ver weg op dit grote lege strand!

    Dichterbij gekomen loop ik lachend op hem af en dan ineens zie ik zijn gezicht. Hij lacht niet. Hij kijkt me aan en zegt: ‘Ergens ben ik écht kwaad op jou, want je gaat zó ontzettend over je grens en je put jezelf zo uit, je moet de hele dag nog!’ Ik zie dat hij het meent. Ik sta stokstijf en besef dat mijn gedrag de reden is van zijn boosheid. Ik wil hem onmiddellijk geruststellen, want het is onverdraaglijk om hem zo te zien. Maar ik haper, want ik weet natuurlijk ook niet hoever ik kan gaan en of ik teveel van mijzelf vraag? Terwijl ik denk vervolgt hij: ‘Ja en ik zie óók hoe blij je hier bent op het strand, ik zie je bewegen, bukken en verder lopen en ik zie hoeveel plezier je hebt en daar geniet ik zo óók van!’ Dan komen zijn tranen. We pakken elkaar vast. Ik snik: ‘Bertus ik wíl leven! Ik wil weer voelen dat ik leef !’ maar besef ook opnieuw hoe moeilijk het is voor een partner. Hoe enorm ingewikkeld is het om aan de zijlijn te staan? Steeds toe te moeten zien, te moeten volgen en niets te weten? Ik zie zijn machteloosheid en voel die ineens zelf ook.
    We omarmen elkaar, snuiten onze neuzen en besluiten wat te rusten en te drinken op het terras van de strandtent.

    Het werd een goede dag. Een prachtige dag!