Ga naar de inhoud

mediteren

    Ik moet steeds aan het vloeipapiertje denken waar ik heel vroeger, sjekkies mee draaide. Als je het sjekkie aanstak vatte het eerst voor een kort moment vlam, waarna het vuur doofde, maar wel bleef smeulen. Zo’n vurig kruipend randje, wat, als je geen trekje nam, vanzelf doofde.

    Of, het beeld van het vergrootglas en de zon? Als kind vond ik het magisch. Vuur maken met de zon. Het moment waarop het witte papiertje vlam vatte, echt geweldig. En daarna smeulde het gaatje wat je gebrand had nog even door tot een groter gat. 

    Zo stel ik de lange nawerking van de bestraling voor. Brandend weefsel wat langzaam doorkruipt. Want hoe kan het anders dat ik vorige week woensdag de laatste bestraling heb gehad, maar dat volgens deskundigen de werking nu nog steeds door gaat?  En hoe kan het dat die werking zelfs toeneemt tot een piek over een week of zes? Magisch en knap werk, want de kanker moet dood. En alle potentiële kankers ook. Dood, want ik wil leven.

    De ellende is dat die werking ook bijwerkingen heeft.  Ik voel me met de dag slechter worden. Mijn luchtpijp en slokdarm doen zeer. Ik hoest hard en diep. Mijn hoofd doet zo’n pijn, het verdraagt bijna geen geluid. De huid van mijn décolleté, schouder en linker borst is zo heet en heuvelachtig als woestijnzand. Het zand wat van binnen ook het drinken en eten zo bemoeilijkt. Over de onverwachtse intense steken in mijn borst en oksel kan ik beter niet uitwijden. Ik ben zo intens moe, zeker na de corona die ik twee weken geleden kreeg, zo moe dat bewegen er haast niet in zit.

    En dat ‘niet-bewegen’ is voor heel veel zaken een slecht idee. Vooral voor mijn mentale welzijn. Ik voel sombere wolken bij vlagen boven mijn hoofd hangen. En ook al doe ik mijn best om contact met de bomen, de vlinders, de bijen en de wind te maken, ik blaas de buien steeds minder makkelijk weg. Dus kom ik een beetje in beweging om onder de bui weg te kruipen. Een ommetje, hoe klein ook laat de wolk langzaam verdwijnen.

    Wat ik óók doe: mediteren. Ik mediteer met liefde en zachtheid voor mezelf. Laatst sloot ik mijn ogen en bedacht dat ik als tegenhanger van het brandende vloeitje of het smeulend papiertje wat door de zon is aangestoken, ook een steentje te voorschijn kan halen. Een mooi, zacht, wit, ovaal en vooral plat steentje. Ik voelde het in mijn hand. Zo zacht als steen zacht kan zijn. Ik gooide het met een krachtige zwieper over het water van de rivier. En wat me in werkelijkheid nooit lukt, scheerde het steentje nu wel vier keer over de oppervlakte. Ik zag de kringen die erom verschijnen. Kringen in het water, koel, fris, schoon water. Kringen die steeds groter werden en elkaar zacht raakten. En op dat moment stroomde het water ineens. Ik voelde dikke tranen op mijn wangen. Tranen die kwamen helpen om te blussen.