Mijn lijf schreeuwt me wakker. Het is half vier. Buiten stormt het en in mij ook. Mijn benen lijken in brand te staan. Mijn enkels zijn pijnlijk stram en mijn tenen zijn -ondanks de warme kruik- ijskoud. Alles links in mijn lijf, bovenbeen, heup, borstkas en schouder lijken te gillen:
‘Auwwww Esther! Doe iets!’
Het is stil in onze slaapkamer. Naast mij zucht het ademapparaat van mijn lief. Ik zucht mee:
‘adem in, rust, adem uit’
Het helpt niet. Naar het toilet dan maar. Daar zucht ik dieper: ‘Wordt het wéér zo’n nacht?!’
Terug onder mijn warme dekbed vraag ik me af: ‘Heb ik gisteren te veel gedaan? Het viel wel mee toch? 18 km gefietst, okay maar wel op de turbo-stand van mijn elektrische fiets. En na de lange middagslaap nog even een paar honderd meter heen en weer gelopen. Het mag geen wandelen heten. Of heb ik juist te weinig bewogen? Komt het daardoor dat ik hier nu weer wakker lig met pijn in mijn lijf? Ik weet eigenlijk nooit of ik het goed doe!’
Maar mijn benen liegen niet, ze branden. Ik besluit om geen pijnstiller te nemen en smeer deze keer ook geen spierzalf met diclofenac. Ik zucht nog een keer diep. Lekker op mijn zij kruipen lukt niet. Beide schouders én mijn linkerborst staan dat niet toe. Ze beginnen gelijk te gillen zodra ik de neiging heb om op mijn zij te gaan liggen. Mijn handen, of beter de botten in mijn handen, zeuren. Ik leg ze op mijn zachte warme buik, in de hoop dat het gezeur uit mijn handen naar mijn buik wegzakt. Maar dat zal wel niet. Wat een gezeur allemaal.
Zo lig ik hier stil en bewegingsloos te worstelen op mijn rug. Zuchtend te wachten op mijn slaap. Misschien komt ze nog?