‘Wat gek toch’, zei mijn buurman, ‘onze nicht had maar één dieptepunt en toen was het over. Zij was na een half jaar weer de oude. Maar jij, tjonge, hoelang ben je nu al bezig?’
We stonden op straat bij onze auto die uitgepakt moest worden. Ik knikte. Het duurt nu al 17 maanden, bijna anderhalf jaar en ik heb net weer een zwaar dieptepunt achter de rug. Ik kan hem niet uitleggen waar het verschil zit tussen zijn nicht en mij, dus kwebbel ik wat over het vroege voorjaar. En ik lach.
Terwijl ik even later Bertus verder help met het uitpakken van de auto, voel ik het al: de uitwerking van de oprechte verbazing en vergelijking van onze buurman, het slaat bij mij naar binnen in zelfkritiek.
Ik doe het dus slechter dan zijn nicht. Wat doe ik waardoor ik zolang bezig ben? Of wat doe ik niet om sneller te herstellen? Waarom loop ik met een rollator te demonstreren in Amsterdam? En waarom kan ik nog steeds niet makkelijk en in normaal tempo de trap op? Waarom hijg ik de longen uit mijn lijf als ik de tweede trap naar zolder neem om daar de was op te hangen? En waarom voelen mijn benen en armen alsof ze gevuld zijn met ‘behangplaksellijm’? Enzovoort, enzovoort: een hele reeks fysiek ongemakken, pijn en moeite. Waarom? Wat doe ik niet goed?
Ik schud mijn hoofd om de zelfkritiek van me af te schudden. Nee! Het is níét mijn schuld en het komt níét door mijn gedrag. Ik slik nu maanden prednison tegen de bijwerkingen van de bestralingen die mijn long hebben beschadigd. Een veel voorkomende auto-immuunreactie bij bestralingen. En nee, ik heb ook géén pech. Ik ben niet de enige, of een bijzonder geval. Ik schud nog een keer. Het ligt niet aan mij.
En dan herinner ik mij de coachee die ooit, een tijd geleden, bij mij was. Zij had toen drie jaar geleden behandelingen tegen borstkanker ondergaan en verzuchtte:
‘Zodra de behandelingen voorbij zijn en je haar terug is, denkt iedereen dat het klaar is, dat het over is en het verhaal uit’, ze huilde bij haar woorden, ‘maar ik ben er nog lang niet, voel me van binnen nog steeds verrot, zo ontzettend onzeker en moe! En iedereen roept maar: ‘Wat zie je er goed uit!’ Ze moesten eens weten. Maar ik hou me stil, ik wil niet klagen en doe mijn werk. Alles gaat gewoon door en ik wil mee. Maar hemel wat is het moeilijk!’
Is het waar dat de nicht van onze buurman het leven zo snel kon oppakken na haar behandelingen tegen kanker? Of ging ze door, net als mijn coachee, en gaf ze geen krimp? Of worstelt ook zij zich in eenzaamheid door de pijn in haar hart en haar lijf?
Ik zou de buurman willen zeggen: ‘Vraag je nicht eens: hoe gaat het nu écht met je?’ Maar de lieve, vriendelijke man is al weg. Ik rij de rollator naar binnen en schud nog een keer mijn hoofd: vergelijkingen zijn funest, ik moet het niet doen, ‘de wereld’ moet het niet doen. Laten we in plaats daarvan nieuwsgierig blijven naar elkaar en blijven vragen:
‘Hoe gaat het vandaag met jou?!’