Ga naar de inhoud

kerk

    Ik schrik van het geluid van mijn klompen op de houten kerkvloer. Ik recht mijn twaalf-jarige rug. Achter mij mijn vader. Ik kan niet meer terug.

    Eerder die week:

    ‘Papa, God houdt toch van iedereen?’
    ‘Ja Esther’
    ‘Papa, als God van iedereen houdt, dan maakt het Hem toch niet uit wie je bent, welke huidskleur je hebt of hoe je haar zit?…’
    ‘Ja dat klopt’
    ‘… dus als ik zondag in mijn India-blouse, strakke spijkerbroek, losse haren en op klompen naar de kerk ga…?’
    ‘Dan houdt God nog steeds van je!’
    ‘Goed,’ besluit ik resoluut, ‘dan ga ik zondag op mijn klompen naar de kerk!’
    ‘Okay’, zei mijn vader.

    Wat hij toen dacht weet ik natuurlijk niet, maar ik vermoed dat hij inschatte dat zijn twaalf-jarige dochter wel terug zou komen op haar daadkrachtige besluit?

    Die zondag wandelden we met z’n tweetjes als elke zondag van de Aleidastraat naar de Jacob Catstraat. Ik deze keer op mijn witte boeren klompen. Fier, met mijn lange haren luchtig wapperend in de wind. In de vrolijke opwinding van het, in die week gevonden, nieuwe zelfvertrouwen en de wetenschap dat er van mij gehouden werd, liep ik daar door de stille zondagse stad met mijn vader.

    Aangekomen bij de kerk klim ik de trap op, door het zware dikke rode gordijn, stap ik de kerk in. Ik ‘klos-klos’ naar binnen. In een ruk draait de hele Baptistengemeente zich om en kijkt mij aan met gefronste, vragende wenkbrauwen, ’Wat is dat voor een herrie?!’ Het leek alsof ik in eens volop in de schijnwerpers stond. Het orgel dreunde hard, met trage lange tonen, een gezang. Of was het een loflied? Ik keek naar mijn klompen. Er werd gekucht. Met de kin op mijn borst, mijn schouders krom en rug gebogen maak ik me klein en loop ik zo zacht als ik kan naar de eerste vrije plek in de rij banken. Helaas waren alle achterste banken al bezet.

    Ik belande op een bank midden in de kerk, met mijn vader naast mij.

    Na de dienst volgde gelijk het ‘avondmaal’. Mijn vader ging met andere ouderlingen rond met de wijn. Ik zat alleen in de bank. Er kwam een schaal langs met stukjes witbrood. Net als ik óók een stukje brood van de schaal wilde pakken duwt een volwassen hand mijn hand weg van de schaal. Later leerde ik: Ik mocht geen brood, want ik was niet gedoopt.

    Ik ben nog steeds niet gedoopt.


    En ben ook nooit meer op klompen naar de kerk gegaan.