‘Lafaard!’ schreeuwde de Innerlijke Criticus. Lotje sloeg haar ogen neer. Bang kroop ze weg, in de hoop dat niemand zou zien hoe bang en bezorgd ze was. Zo stond ze daar achter de benen van grote Lot te trillen.
De Innerlijke Criticus schreeuwde nogmaals: ‘Lafaard!’ Hij vond dat ze zich niet zo bang moest tonen. Ze moest ook niet zo zeuren over haar grote geheim, hij verbood haar om het aan iemand te vertellen. Altijd sterk en zelfverzekerd moest ze blijven, dat was zijn advies. Want dan kon je niks gebeuren.
Lotje hield zich daarom stil. En zo kon het gebeuren dat ze dagelijks meerdere malen haar zorg en verdriet weg slikte. En achter de benen van grote Lot wegkroop.
Zes jaar was de kleine Lotte, die ook wel Lotje werd genoemd. Ze hoorde bij grote Lot. Grote Lot was een stoere volwassen vrouw. Eigenlijk was grote Lot alles wat Lotje niet was: sterk, zelfverzekerd, vol vertrouwen. Heel zakelijk ook. Een vrouw van de wereld, zoals ze dat noemen. Lotje was bang voor die wereld. Voor het oordeel wat daar over haar kon zijn.
Soms merkte Lotje op dat anderen wel vertelden waar ze bang of verdrietig over waren. Dan wou ze dat ze dat zelf ook kon.
Het grote geheim van Lotje, wat nadrukkelijk van de Innerlijke Criticus geheim moest blijven, was dat iemand waar ze veel van hield plotseling ernstig ziek was geworden. Een levensbedreigende ziekte. Dat voelde voor het meisje van zes heel ingewikkeld. Zou ze hem gaan verliezen? Zou hij dood gaan? En hoe moest het dan met haar? Zou ze alleen achter blijven?
Heel alleen. En heel onzichtbaar.
Ineens draaide grote Lot zich naar haar om, ging door de knieën, pakte haar vast en keek haar met een liefdevolle blik aan.
‘Vertel eens, waarom verstop jij je? Waarom ben jij zo bang en verdrietig?’
Lotje voelde in de ogen van Lot dat het oké was. Snikkend deed ze haar verhaal. Grote Lot troostte haar en vertelde dat ze het heel goed begreep. Dat het ook moeilijk en spannend was. En dat het juist heel goed is, als het moeilijk is, om het wel aan mensen te vertellen, want dan voelde je je gelijk niet meer zo alleen. Lotje voelde dat ze Lot kon vertrouwen en het leek of de Innerlijke Criticus er helemaal niet meer was. Grote Lot stelde Lotje voor om het geheim samen aan mensen te gaan vertellen. Mensen die ze vertrouwden.
Opgelucht stond Lotje op en greep de hand van Lot.
Samen liepen ze naar buiten, de wijde wereld in. Veel minder bang, maar wel met hun verdriet. Daar zagen ze andere mensen lopen, allemaal met een kind aan de hand. Veilig, vertrouwd, sommigen ook verdrietig, maar veel minder bang.
En de Innerlijke Criticus? Die schudde zijn hoofd, mopperde wat over ‘vragen om moeilijkheden’, maar hij had gelijk al weer iets anders om zich druk over te maken.
En Lotje en Lot? Die hielden elkaar vast en lieten niet meer los.