Ik hing in de bak van het Concertgebouw. Nou ja, ik niet, maar een foto van mij. Echt! Levensgrote foto’s van onze balletvoorstelling. Waarin ik een hoofdrol vervulde. We werden breeduit aangekondigd, naast Herman van Veen, een oosters orkest en Hongaarse dans.
We gingen samen kijken, papa, mama, mijn broertje en ik. In de rode Renault 4 reden we naar het centrum van de stad. Ik voelde me gespannen. Van ver zagen we ze hangen. De enorme foto’s. En ja, zelfs een met mij alleen erop. In een echte ballet houding, mijn linkerbeen hoog naar voren, mijn rechterarm fier in de lucht, de linker gestrekt opzij. En dat alles in zuurstokroze tule. En op spitzen natuurlijk. Ik keek en zag met een zucht dat het goed was. Zo mochten ze me op school wel zien. Ook de jongens wel.
Ik keek naar mijn vader. Was hij ook tevreden? Hij knipoogde: ‘het lijkt wel of je net de bal in het doel hebt geschopt!’ Ik geef hem een por. We lachen met z’n allen. Ik ook.
Op de terugweg zingen we met zijn allen uit volle borst: Als ze maar geen voetballer wordt, ze schoppen haar misschien half dooohohood!